Femoro-acetabulair impingement (FAI) Terug naar overzicht

Wat is femoro-acetabulair impingement?
Bij femoro-acetabulair impingement (FAI) of heupinklemming ontstaat er een inklemming tussen de heupkom (acetabulum) en de kop van het dijbeen (femur). Hierdoor ontstaat er meestal schade aan het kraakbeen en het labrum van de heupkom. Een verkeerde beweging kan de oorzaak zijn van een impingement, maar vooral repetitieve bewegingen tijdens het sporten of het normale dagelijkse leven kunnen deze klachten geven.
Een abnormale vorm van de heupkop (cam-impingement) of heupkom (pincer-impingement) kan deze inklemming doen ontstaan. Wanneer zowel de heupkop als de heupkom misvormd zijn, spreken we van een mixed-impingement.

Welke klachten geeft een femoro-acetabulair impingement?
Femoro-acetabulair impingement leidt vaak tot pijn rond de lies regio. Soms wordt er een plotse snijdende pijn ervaren bij bepaalde bewegingen, zoals opstaan uit een zetel of bij het in en uit de auto stappen. Soms is er eerder een zeurende pijn rond de lies, die ook 's nachts kan voorkomen. Betrekkingen kunnen bij vrouwelijke patiënten pijnlijk zijn in de lies of aan de zijkant van de heup. De diagnose van het impingement wordt door de orthopedisch chirurg gesteld na klinisch onderzoek, aangevuld met medische beeldvorming.

Diagnose impingement
De diagnose van femoro-acetabulair impingement kan door de orthopedisch chirurg na een grondig klinisch onderzoek vastgesteld worden. Het klinisch onderzoek is gebaseerd op de beschrijving van de symptomen door de patiënt. Daarnaast wordt de patiënt onderworpen aan een aantal klinsche tests. Om een beter inzicht te krijgen op het probleem, wordt ook medische beeldvorming ingeschakeld. Standaard radiografie volstaat meestal om de afwijking te constateren, maar vaak is een CT-scan of MRI-scan nodig om een gedetailleerd beeld te krijgen van de schade aan het labrum en het kraakbeen. Een CT-scan laat eveneens toe om deafwijking in 3 dimensies voor te stellen.
Aan de hand van de onderzoeken beslist de arts, samen met de patiënt, welke behandeling, conservatief of operatief, zal worden gestart.

Behandeling impingement
De behandeling kan zowel conservatief als operatief zijn. Femoro-acetabulair impingement, oftewel inklemming van het heupgewricht, kan conservatief behandeld worden met een infiltratie van de heup, al dan niet in aanvulling met een kinesitherapeutische behandeling. Deze behandeling kan de pijn in de lies doen verminderen, maar het effect kan echter van tijdelijke aard zijn.

Operatief kan er geopteerd worden voor een heupartroscopie en een open chirurgische dislocatie. Bij een heupartroscopie wordt onder algemene narcose in het heupgewricht gekeken. Er kan daarbij enkel aan de voorzijde van het gewricht gewerkt worden. Hierbij tracht men dan tegelijkertijd het labrum te fixeren, de kraakbeenschade te herstellen en de beenderige afwijkingen weg te werken. Indien mogelijk proberen we het labrum te hechten. Daarvoor worden dan speciale botankers gebruikt. Soms wordt een bloeding veroorzaakt in het blootliggende bot om het kraakbeen te ondersteunen. Dit wordt ook wel microfracture of icepicking genoemd. Ook het overtollige bot van de heupkop en heupkom kan tijdens de artroscopie verwijderd worden met zogenaamde bot shavers.

Indien het probleem zich voornamelijk aan de achterzijde van het gewricht bevindt, dan is een keyhole techniek (heupartroscopie) niet voldoende. In dergelijke gevallen moet het gewricht vanaf de zijkant benaderd worden. Dit kan enkel met een open procedure, die gebruikt maakt van een vlak dat door het bot heen wordt gecreëerd. Deze techniek, de open chirurgische dislocatie, is complex en laat een significant litteken na, maar is dikwijls wel de enige oplossing om problemen aan de achterzijde van het gewricht te behandelen. De labrum scheur kan dan worden gehecht, het kraakbeen behandeld en het posterieure bot aan de rand van het acetabulum kan worden verwijderd. Zo nodig kan het labrum zelfs gereconstrueerd worden met een donor greffe.

De revalidatie van een impingement-ingreep is afhankelijk van de mate waarin het kraakbeen en het labrum beschadigd zijn. Bij 80-90% van de patiënten is er na de ingreep een duidelijke verbetering, in vergelijking met voorheen.

Revalidatie impingement
De revalidatie hangt af van de behandeling die diende te gebeuren. Deze wordt vooral bepaald door de status van het meestal aangetaste kraakbeen.

Een corticoïde infiltratie zou na een paar weken resultaat moeten opleveren. De resultaten daarvan wordne na een controle-consultatie met de patiënt besproken. Indien de infiltratie niet het verhoopte resultaat heeft opgeleverd, zal moeten bekeken worden of een operatie aan de orde is.

Bij een heupartroscopie verblijft de patiënt in principe één nacht in het ziekenhuis. Indien het labrum enkel bijgewerkt werd tot op de stabiele randen, dan zijn er onmiddelijk na de heupartroscopie geen restricties qua bewegingen. Bij hechtingen van het labrum in aanwezigheid van een kraakbeenletsel daarentegen, verloopt de revalidatie moeizamer. Het duurt dan 4 tot 6 weken voordat lichter werk kan wordne hervat. Voor zwaardere arbeid moet men 3 à 4 maanden wachten. De totale revalidatie duurt vaak 6 maanden. Tenslotte moet men een jaar geduld hebben voordat men kan spreken over het definitieve resultaat. Alles hangt dus af van de grootte van de beschadiging aan het labrum en het kraakbeen. Hoe groter de beschadiging, hoe lastiger de revalidatie zal verlopen. Dit is voor de operatie niet gemakkelijk in te schatten.

In 80 à 90% van de gevallen zijn de patiënten met een impingement er na een kijkoperatie beter aan toe dan voorheen. Een 10% van de patiënten is er minder goed aan toem omdat de kraakbeenschade soms onherstelbaar groot is. De kans op complicaties is eerder beperkt maar zoals bij elke operaties zijn er complicaties mogelijk (zie ook "informed consent artroscopie" onder brochures "heupoperatie".

 

Waar?