Instabiele knieschijf Terug naar overzicht

 


Je kan wandelen, lopen, zitten, staan en gemakkelijk bewegen zolang je knieschijf op zijn plaats blijft. Wanneer de knieschijf uit de kom gaat, veroorzaakt dit onmiddellijk een hevige pijn.

Oorzaak

De knieschijf verbindt de spieren aan de voorzijde van de dij naar het scheenbeen (tibia). Wanneer je je knie buigt of strekt wordt de knieschijf omhoog of omlaag getrokken. Het dijbeen (femur) heeft een V-vormige inkeping (femorale groeve) aan een eind om de bewegende knieschijf tegemoet te komen. In een normale knie past de knieschijf perfect in de groeve. Wanneer de groeve oneven of te ondiep is, zal de knieschijf bij een banale beweging al kunnen verschuiven hetgeen resulteert in een gedeeltelijke of volledige luxatie (“knieschijf uit de kom”).Dit kan ook het geval zijn indien de knieschijf te hoog zit, boven zijn eigenlijke groeve. Een impact tegen de knieschijf zoals tijdens een val kan de knieschijf ook disloceren. Vaak springt de knieschijf vanzelf weer op zijn plaats, soms dient de knieschijf terug op zijn plaats geduwd te worden.

Symptomen

  • Soms moeite met steunen
  • De knieschijf verschuift zijdelings
  • De knie kan blokkeren tijdens beweging;
  • Pijn aan de voorzijde van je knie dewelke toeneemt tijdens beweging;
  • Pijn bij zitten;
  • Stijfheid;
  • Krakend geluid bij bewegen;

Diagnose

Tijdens het klinisch onderzoek zal je dokter je vragen om rond te wandelen en je knie te strekken en te buigen. Je dokter zal de zone rond je knieschijf voorzichtig onderzoeken, hij zal vast stellen of de botten uit hun alignement zijn of dat de dijspieren zwak zijn.

Röntgenopnames zullen aangewezen zijn om te zien hoe de knieschijf in de groeve past.

MRI onderzoek gebeurt om eventueel bijkomende kraakbeenletsels op te sporen, om na te gaan of er een scheur is in het mediale patellofemorale ligament dat de knieschijf mee op zijn plaats in de groeve houdt.

Vaak gebeurt ook een CT patellofemoraal protocol waarmee nagegaan wordt of de aanhechting van de knieschijfpees (de tuberositas tibiae) niet te veel aan de buitenzijde van jouw onderbeen zit wat bijdraagt tot knieschijfinstabiliteit

 

Behandeling

  1. Niet operatieve behandeling

Indien de knieschijf volledig gedisloceerd is, zal de knieschijf teruggeplaatst dienen te worden naar zijn oorspronkelijke plaats. Dit proces noemt men een reductie. Soms gebeurt een reductie spontaan. In andere gevallen zal jouw dokter hulp moeten bieden om de knieschijf terug op de plaats te brengen. 

Bij een eerste luxatie, zal jouw dokter een niet-operatieve behandeling aanbevelen.Vaak bestaat die in eerste instantie uit een immobilisatie in gips of brace gedurende een 4 tal weken waarna kinesitherapie zal helpen om de dijspieren te versterken zodat de knieschijf op zijn plaats blijft.

Fietsen is vaak een aangewezen oefening.Het doel is om je activiteiten progressief te kunnen hervatten na 1-3 maanden.

  1. Operatieve behandeling

Een chronische aandoening (wanneer de knie instabiel blijft na een eerste luxatie) dient vaak gecorrigeerd te worden met chirurgie.

2.1 MPFL reconstructie (mediaal patellofemoraal ligament reconstructie)

Bij een mediaal patellofemoraal ligament reconstructie wordt een van jouw hamstringpezen via een kleine incisie op jouw scheenbeen gehaald en deze wordt gebruikt om dit ligament te reconstrueren. Alternatief kan erin bestaan een kunststoftape te gebruiken.De pees wordt op twee plaatsen gefixeerd tegenaan of in de knieschijf en via een aparte incisie aan de binnenzijde van jouw dijbeen. De ingreep kan gebeuren via daghospitaal of via een overnachting.

Daags na de ingreep wordt gestart met kinesitherapie, gedurende de eerste 4 weken wordt steunname beperkt met krukken. Volledige sporthervatting is pas vaak mogelijk na 3 tot 4 maanden. Bloedverdunnende medicatie wordt gedurende een twintigtal dagen voorgeschreven via onderhuidse injecties. Naast inname van de voorgeschreven pijnmedicatie adviseren we ook 3 tot 4 maal per dag ijs te appliceren

Complicaties bij dergelijke ingreep zijn zeldzaam. Zoals bij elke ingreep is een infectie of nabloeding mogelijk. Ondanks een uitstekend uitgevoerde ingreep behoort een nieuwe luxatie tot de mogelijkheden. Een zeer zeldzame complicatie is een breuk van de knieschijf tengevolge van de tunnels die tijdens de ingreep geboord dienen te worden.

                                                                                                                                                                                                               
                                                                                                                             voorbeeld van MPFL reoncstructie

 

 2.2 Tuberositas tibiae osteotmie (Fulkerson, distalisatie of combinatie)

Vaak dient een MPFL reconstructie ook gecombineerd te worden met een Fulkerson of distalisatie osteomie. Tijdens deze ingreep wordt de aanhechting van de knieschijfpees (tuberositas tibiae) beter gepositioneerd om op die manier een nieuwe luxatie te voorkomen. De tuberositas tibiae wordt na het maken van een incisie van 5-8 cm,  via een zaagblad en beitels losgemaakt , herplaatst en op een betere positie opnieuw vastgezet met minimaal 2 schroeven. 

U verblijft bij deze ingreep minimaal een nacht in het ziekenhuis. Vaak wordt ook tijdens de operatie een drain geplaatst de welke de dag na de ingreep verwijderd wordt. Daags na de ingreep start u met kinesitherapie. De eerste 6 weken wordt steunname beperkt door gebruik te maken van krukken en tevens wordt het kniegewricht beschermd door dragen van een scharnierbrace.  Bloedverdunnende medicatie wordt gedurende een zestal weken voorgeschreven via onderhuidse injecties. Naast inname van de voorgeschreven pijnmedicatie adviseren we ook 3 tot 4 maal per dag ijs te appliceren.

Heling van de osteomie duurt een aantal maanden zodat sporthervatting vaak pas mogelijk is na 4 tot 6 maanden, behoudens fietsen en zwemmen dat vaak na ongeveer een zestal weken kan hernomen worden.

Mogelijke complicaties: pijn over schroeven, moeite met knielen, breuk van het bovenste gedeelte van het scheenbeen, infectie, nabloeding, trombose, schade aan bloedvaten of zenuwen

Waar?